Lees alle verhalen

Ria van Aarle (82):
“Ik bracht mijn tienerjaren in het sanatorium door”

“Negen jaar oud was ik, toen ik met mijn nieuwe schaatsen aan hard op het ijs viel. De wond op mijn heup wilde maar niet genezen. Uiteindelijk kwam de diagnose: tuberculose in de botten. De arts zei dat het een lang herstel zou worden. Ik heb wel 11 jaar – mijn tienerjaren-  gekuurd in diverse sanatoria.

Na zeven jaar sanatorium in en uit was er nog steeds geen verbetering. Ik werd naar het sanatorium ‘St. Josefsheil’ in Bakel gestuurd, waar ik vier jaar heb gekuurd bij de nonnen. Dat was niet altijd zo leuk. Mijn wond werd slecht verzorgd en in de winter werd ons bed in weer en wind buiten gezet. Ik heb meermalen in een kletsnat bed gelegen met zelfs een keer sneeuw erop. Ook was er geen verwarming. Als mijn opoe op bezoek kwam, dan vroeg ik een extra deken – zogenaamd voor haar – maar ik had het heerlijk warm.

Ondanks de zware periode ben ik altijd positief gebleven. Ik ben een doorzetter en vond altijd de kracht om de tijd door te komen. Lezen, handwerken, muziek en het contact met de medepatiënten deden mij goed. Een vriendin op de slaapzaal heeft mij stiekem leren dansen. Als de nonnen weg waren, kropen wij stilletjes uit bed en dan kreeg ik dansles van haar. In dit sanatorium begon ik eindelijk te herstellen na therapie met PAS (para-aminosalicylzuur). Ik kreeg om de dag een infuus in mijn arm, waar ik heel ziek van werd. Maar na zes maanden was ik eindelijk genezen. Ik was zo blij dat ik naar huis mocht.

Bij thuiskomst was er niet het feestje waar ik zo op gehoopt had. Het leven ging daar gewoon door. Mijn spullen die ik naar huis gestuurd had, waren nergens meer te zien en bleken weggegooid. Misschien waren ze bang dat ze besmet zouden raken met TBC. De angst voor TBC in mijn omgeving was groot, het was echt een taboe. Ik mocht niet over de ziekte praten met anderen. Ik heb mij hier altijd tegen verzet en mijn eigen gevoel gevolgd.

Het thuis zijn was van korte duur. Na drie weken moest ik al weer weg omdat ik direct moest gaan werken van mijn ouders. Bij mijn laatste werkgever – een gezin met vier kinderen – leerde ik kinderen verzorgen, wassen, koken en met geld omgaan. De ervaring met hoe je dingen zelfstandig deed in het huishouden kon ik later goed gebruiken. Ik wilde immers trouwen en kinderen krijgen, iets van het leven maken.

In 1959 leerde ik mijn man kennen. Hij heeft nooit een probleem gemaakt van mijn TBC-verleden. In die periode wilde ik veel uitgaan, dansen en speelde ik gitaar in een bandje. Ik weet nog dat ik tijdens carnaval mijn aangepaste schoenen van het ziekenhuis heb weggegooid en mooie nieuwe schoenen heb gekocht om mee te dansen. Ik deed zoals ik vond dat ik het moest doen en liet mij niet de les lezen. Ik wilde niet als patiënt behandeld worden, ik was genezen.

Gelukkig kon ik alles op een gegeven moment achter mij laten. De positieve instelling die mij door de zware periode heeft geloodst heb ik nog steeds. Ik geniet van het leven. Mijn ervaring heb ik in twee boeken vastgelegd:  een over de periode in het sanatorium en een over de periode daarna, waarin ik veel taboes en trauma heb ervaren. Het schrijven deed mij goed, het kweekte een beetje begrip. Het is immers niet niks geweest.”

Sorry

De versie van de browser die je gebruikt is verouderd en wordt niet ondersteund.
Upgrade je browser om de website optimaal te gebruiken.